A. Schönberg 1874 - 1951
Schönberg zorgde voor een revolutie in de klassieke muziek. De eerste jaren componeerde hij nog in de gangbare stijl, gericht op expressie. De zieleroerselen van de mens waren zijn inspiratiebronnen; het innerlijk leven, met al zijn tegenstrijdigheden en emoties. Hierbij verzette hij zich tegen de gevestigde orde. Zijn werk Verklärte Nacht (1899) is zijn meest bekende werk uit deze periode.
Zijn weerstand tegen de gevestigde orde resulteerde in het ontstaan van het 12-toonssysteem in 1921, ook wel dodecafonie genoemd. Hij gebruikte alle 12 tonen binnen de toonladder als gelijkwaardig aan elkaar en zette daarmee de opbouw van de harmonie op zijn kop. Geen toon mocht belangrijker zijn dan de andere, allemaal dienden ze in principe even vaak voor te komen in een compositie en het gebruik van een toonsoort werd verlaten. Deze 'democratie' in de muziek geeft de luisteraar een onbestemd gevoel, het gehele principe van een tonica, met zijn harmonische rustpunten en logica, wordt in dit systeem overhoop gehaald en de muziek klinkt voortaan dissonant.
Zijn twee belangrijkste leerlingen waren Anton Webern (1883 - 1945) en Alban Berg (1885 - 1935). Samen met hen wordt hij tot de 'Tweede Weense School' gerekend, in navolging op de 'Eerste Weense School' met Mozart, Haydn en Beethoven.